Omgeving en ontstaan

Drassige vlakten en kluizenaars

Tot het jaar 1200 is de streek rond Moerbeke een onherbergzaam gebied. De drassige vlakten – wazen – in de Moervaartvallei nodigen niet uit om nederzettingen op te richten. Vossen en wolven zwierven hier vrij in rond.

In de middeleeuwen lokt het ongerept natuurlijk landschap kluizenaarsgroepen die de eenzaamheid opzoeken en zich organiseren in kloostergemeenschappen. Boudewijn van Boeckel, een benedictijn van de Sint-Pietersabdij te Gent,  voelt zich aangetrokken door de stilte en de verlatenheid van het gebied tussen Stekene, Sinaai en Daknam. In 1197 verlaat hij de Sint-Pietersabdij in Gent om zich te vestigen in de buurt van Boudelo en Koudenborm.

Verlaten vallei tot landbouwgebied

Boudewijn IX van Constantinopel, toenmalig graaf van Vlaanderen, steunt het religieuze initiatief van de kluizenaars. In de relatief dunbevolkte, overwegend natte wildernis ziet hij een omvangrijk en behoorlijk belastbaar landbouwgebied.

Als  startkapitaal schenkt hij veertig hectare akkerland in Boudelo aan  de nieuwe gemeenschap. Ze krijgen van hem ook een weide, een sluis, een molen in het aangrenzende gehucht Koudenborm (waar in die tijd al mensen woonden!) en een moer om er veen als brandstof te winnen. De monniken verblijven in deze periode vermoedelijk al in een klein houten klooster in Boudelo. 

Bouw van de abdij

Op de terreinen van de Boudelo-abdij in Klein- Sinaai zijn geen overblijfselen gevonden uit de eerste vijftig jaar van het bestaan van de abdij. Daarom had archeoloog Alfons De Belie het vermoeden dat de abdij tussen 1200 en 1230 op Koudenborm gevestigd was. De molen van Koudenborm werd immers voor die periode aan de abdij geschonken.

Gravin Johanna, de dochter van overleden graaf Boudewijn, schenkt in 1218 twintig bunder (= oude eenheid van grondoppervlakte) aan de monniken. Met deze middelen kunnen de monniken een abdij bouwen op de plaats “Tonghert op de Durme”.

Koudenborm was sinds 1200 tot de Franse revolutie eigendom van de abdij. In die tijd was een reglement van kracht waarbij de abdij eigenaar bleef van de grond, zelfs al werd deze verkocht. De bezitters hadden hierdoor enkel gebruiksrecht.

Oostvaart

De beek Oostvaart vindt vermoedelijk, samen met het jaagpad of tragel, haar oorsprong in de Middeleeuwen. Door Moerbeke liep toen een klein netwerk van vaarten, al dan niet aangelegd op plaatsen waar al natuurlijke waterlopen aanwezig waren. Enkele straatnamen, zoals de Spelonckvaart of Terwestvaart, verwijzen nog naar deze waterlopen.

In 1976 werden de Spelonck- en Terwestvaart, voor het moment van de bescherming (2003), overwelfd en kregen een betonnen of asfalten baanvak over zich heen. Enkel de Oostvaart is behouden gebleven. Deze vaarten werden aangelegd na het graven van de Moervaart en dienden om het transport over water (in de eerste plaats van onder andere turf als brandstof) van en naar de Moervaart, vanuit en naar het binnenland te verzekeren. Vanuit de Moerspuipolder en de Overslag werden via de Lange Lede, de Haringslede en de Oostvaart brandhout, turf en “een keur van landbouwvoortbrengselen” naar de Moervaart gevaren.

De oudste huizen van de Oostvaart zijn van het ‘kleine hoevetjestype’: eenvoudige huisjes van de vroegere, kleinschalige boeren. De nieuwe huizen zijn doorgaans verbouwingen van deze kleine huisjes naar modernere woonbehoeften, maar hebben het sobere, kleinschalige karakter van de vorige woningen behouden.

In de hoek waar de Oostvaart de haakse bocht naar rechts maakt liggen nog enkele kleinschalige percelen. In het verlengde van de Oostvaart langs de waterloop bevindt zich een oude hoeve, vermoedelijk gedateerduit 1722 en in 1799 vermeld onder de naam van herberg “Swerten Ruyter”. Deze herberg heeft later haar naam gegeven aan de wijk “Zwarte Ruiter”. Het is één van die weinige restanten van de laatmiddeleeuwse hoeven die nog in betrekkelijk goede staat in het Waasland zijn terug te vinden.

Hof Te Fonteyne

Het Rabot van Coudenborm komt voor in de archieven en ook op de figuratieve kaart. Deze sluis moest een deel van het waterpeil regelen daar de Oostvaart nog invloed had van de getijen. Door de sluizen van de twee overtomen of overslagen te bedienen, ontstond er een echte sluis die de getijdenwerking van de waterloop kon regelen en die ook kon gebruikt worden voor de afwatering van de omliggende meersen en moeren.

Dat er reeds in 1200 een sluis aanwezig was, wijst op het groot belang ervan voor de regeling van de waterstand in het gebied. De wateren moesten bevaarbaar blijven voor vervoer van turf. Het gebouw was echter te groot hiervoor, dus is het mogelijk dat het ook een tolhuis met opslagruimte was.

De westelijke gevel vanaf dit punt bekeken, met de ankers uit 1676 en de trapgevel rechts die dateert van voor 1576. Langs de openingen onderaan werden de goederen vanaf het schip in de kelders geladen.

Koudenbormbrug

De Moervaart, een zuidelijke aftakking van de Durme, werd in 1531 rechtgetrokken en van verschillende bruggen voorzien. Moervaart, Zuidlede (reeds in 1379 rechtgetrokken) en andere waterlopen in de Moervaartdepressie waren van belang onder meer voor het vervoer van turf en brandhout naar Gent.

De exploitatie van de veen- en turfgronden was één van de voornaamste economische activiteiten te Moerbeke in de middeleeuwen. Schepen die van Gent naar Stekene of omgekeerd vaarden, moesten langs de Spelonckvaart, die ten noorden van Moerbeke ligt. Om deze omweg te vermijden, werd een nieuwe vaart gegraven ten zuiden van Moerbeke die in rechte lijn naar de Koebrug ging .

De brug dateert uit het interbellum en werd hersteld en gedeeltelijk vernieuwd circa 1945 na oorlogsschade. Het baksteenmetselwerk van de bruggenhoofden is voorzien van arduinen delen (dekstenen, afdekking bakstenen balustrade, afgeronde hoekblokken). In één van de bruggenhoofden bevindt zich een ophaaldeur met tand- en heugelsysteem.

Het handbedieningsmechanisme bestond uit een wiel gemonteerd op een ijzeren reductiekast bevestigd aan één van de hameipijlers. De handbediening werd vervangen door hydraulische bediening. De hendels van het ontkoppelingsmechanisme bevinden zich in gleuven naast de rijweg.

Moervaartdepressie

Het grootste en centrale gedeelte van Moerbeke tussen de Papdijk en de Moervaart die Moerbeke van west naar oost doorsnijdt, behoort tot de dekzandstreek met afwisselend drogere ruggen en natte depressies. Je ziet hier heidevlakten met overblijfselen van oude zeeduinen, sparrenbossen en doorsneden door talrijke grachten.

Het zuidelijk gedeelte waar je nu staat, behoort tot de Moervaartdepressie en is nog steeds een vrijwel onbewoond meersgebied met vele grachten waaronder de Zuidlede. De Zuidlede, de zuidelijke aftakking van de Durme die al voor het eerst vermeld zou zijn in 694, werd in 1379 rechtgetrokken en in 1412 uitgediept.

Het straatdorp Moerbeke ontwikkelde zich aan de heerweg Brugge-Antwerpen op de landrug ten noorden van de Moervaart. De talrijke overstromingen noodzaakten tot voortdurende indijkingen en draineringen van het gebied.

Afspanning De Dry Koningen

De voormalige afspanning “De Dry Koningen” ligt op de hoek van de kasseiweg richting de Koudenbormbrug. De oudste vermelding van de herberg dateert van 432. De naam kan verklaard worden door de pelgrimstekens die door de bedevaarders vaak werden meegebracht toen ze terugkeerden van de pelgrimstochten. Deze tekens waren een bescherming onderweg en een bewijs dat de tocht succesvol volbracht werd. De relikwieën van de Drie Koningen werden sinds 1164 in Keulen bewaard. Coudenborm lag op de heirweg Brugge-Antwerpen richting Keulen. De abdij van Boudelo was dus ook een tussenstop voor bedevaarders. Het was niet alleen een herberg, maar tevens ook brouwerij en mouterij. De moerassige streek had onvoldoende drinkbaar water. Vandaar dat er in elke wijk een brouwerij was. Men moest het water koken of er een alcoholische drank van maken. Men dronk dus bier uit ‘noodzaak’. De kelder met tralies voor het raam, verwijst nog altijd op de aanwezigheid van een herberg en brouwerij.

Tot 1960 werd het uitgebaat als café en nadien werd het een volwaardige hoeve. Links haaks achter de woning aansluitende stallen en vroegere dwarsschuur waartussen een ijzeren toegangshek naar het binnenerf met rechthoekige mestvaalt. Dwarsschuur onder mansardedak (pannen), drie steunberen tegen de straatgevel en sporen van vlechtingen in de zijpuntgevel.

Meer weten?